NOOIT MEER DEZELFDE
De dood van haar ouders sloeg een gat in het leven van Marieke Poelmann. Sinds ze moeder is, voelen zij weer heel dichtbij
In de serie ‘Nooit meer dezelfde’ interviewt Coen Verbraak mensen die een ingrijpende gebeurtenis hebben meegemaakt.
Door Coen Verbraak
Fotografie Maarten Delobel
12 juli 2023
Na de plotselinge dood van haar ouders realiseerde Marieke Poelmann zich dat ze geen generatie meer vóór haar had. Toen zwanger worden moeilijk bleek, dacht ze: wat zou het betekenen als er ook geen generatie meer na mij komt? ‘Dan zou de lijn abrupt ophouden.’
Op 12 mei 2010 was Marieke Poelmann (35) onderweg naar huis toen ze gebeld werd door haar broer. Er was een vliegtuig neergestort bij de luchthaven van Tripoli, had hij net op het nieuws gehoord. Zijn boodschap was ronduit onheilspellend: ‘Marieke, ik denk dat papa en mama in dat toestel zaten.’ Hun ouders zouden net die dag via Tripoli terugkeren van een reis naar Zuid-Afrika. Later die dag bleek dat ze inderdaad omgekomen waren, samen met 101 anderen. Op een later teruggevonden camera werd nog een foto gevonden van de zonsopgang boven Libië, die haar moeder een paar minuten voor de crash moet hebben gemaakt. ‘Dat betekent dus dat ze wakker was toen het vliegtuig verongelukte.’
De dood van haar ouders sloeg een immens gat in haar leven. ‘Je bent in één klap niemands kind meer. Je staat er alleen voor. Bij je eerste rijles, als je gaat afstuderen of als je gaat trouwen… de twee mensen die het meest trots op je zouden zijn, zijn er niet meer bij.’
De afgelopen vijf jaar was ze intensief bezig om zwanger te worden. ‘Ik verlangde steeds meer naar een kind. Want ik realiseerde me dat ik geen generatie meer vóór mij heb. Wat zou het betekenen als er ook geen generatie meer na mij komt? Dan zou de lijn abrupt ophouden. Terwijl ik graag wilde doorgeven wat mijn ouders mij hebben meegegeven.’ Het werd een uitermate moeizaam traject, waarbij de ene hormoonbehandeling de andere opvolgde. Zonder succes. Totdat ze vorig jaar toch zwanger raakte. En nu is er Bern, sinds 29 mei. Haar zoon. ‘Dit is ’m’, zegt ze stralend, terwijl ze het slapende ventje op haar arm wiegt. Hoe klein hij ook nog is, hij heeft haar bestaan nu al grondig veranderd. ‘Ik merk dat er dingen op hun plaats vallen. Ik heb het gevoel dat er met de komst van Bern een brug geslagen is over de leegte, over het gat dat hun dood heeft achtergelaten.’
Ben je nu ook weer meer met je ouders bezig?
‘De eerste weken zeker. De ouders van mijn man kwamen natuurlijk kijken. Ik zag de trots bij hen en kon helemaal uittekenen hoe trots mijn ouders geweest zouden zijn. Maar ja, ze waren er dus niet. Dat vond ik moeilijk.’
Ze wist van tevoren dat het een lange weg zou worden om in verwachting te raken. ‘Ik weet al sinds mijn twintigste dat ik een hormoonafwijking heb, PCOS, waardoor er bij mij meestal geen eisprong plaatsvindt. Mijn moeder was destijds helemaal in tranen toen ze dat hoorde. Ze wilde zo graag oma worden. Toen ik terugkwam van de gynaecoloog vond ik haar op zolder, tussen de babyspullen. Overstuur naast de familiewieg. Ik was er in die tijd nog niet zo mee bezig, maar zij vond het echt verschrikkelijk. Ze wilde in elk geval graag dat ik de familiewieg over zou nemen. Ik moest er toen nog niet aan denken. Nu ben ik heel blij dat mijn moeder ’m bewaard heeft.’
Een paar jaar na de dood van haar ouders trouwde ze en verhuisde ze naar de kust. Van een vurige kinderwens was toen nog niet echt sprake. Totdat ze een miskraam kreeg. En daarna weer een. ‘Ik was inmiddels rond de dertig en dacht: misschien is het toch raadzaam om een vruchtbaarheidstraject in te gaan. Toen ontstond die kinderwens alsnog.’
Daarop volgde een lange rondgang langs ziekenhuizen en fertiliteitsklinieken. Geen enkele methode bood soelaas. Uiteindelijk restte er nog maar één mogelijkheid: ICSI. ‘Daarbij kweken ze met behulp van medicijnen heel veel eitjes in je lichaam. Vervolgens worden in het laboratorium de sterkste zaadcellen in de eitjes geïnjecteerd. Na de bevruchting worden de embryo’s met voldoende celdeling ingevroren en vervolgens een voor een teruggeplaatst.’
‘Na twee terugplaatsingen zaten mijn man en ik er enorm doorheen. Onvruchtbaarheid is zo’n dorre akker. Ook in sociaal opzicht. Je gaat jarenlang gelijk op met de mensen om je heen. En opeens neemt iedereen de afslag richting gezinnetje. Al je vrienden krijgen kinderen. Daar konden wij niet in mee. Je merkt dat andere mensen dingen voor je gaan invullen: ‘We wilden afspreken bij een kinderplek, dus we hebben je maar niet meegevraagd.’ Zo naar en ongemakkelijk. Ik snapte wat ze bedoelden, maar het maakte me extra verdrietig.’
Ook omdat je niet voldoet aan je eigen verwachtingen?
‘Nee, nog veel erger: er is iets stúk aan mij. Dat is een pijnlijke gedachte. Er zit veel schaamte rondom onvruchtbaarheid. Je lichaam voldoet niet aan zijn kerntaak: zichzelf voortplanten. Dat grijpt diep in op je zelfbeeld.’
Wat had dat voor effect op je?
‘Ik voelde me eenzaam. Er ontstond een steeds grotere afstand tussen mij en de anderen. Het gevoel dat je achterblijft, dat de rest van je leven in het teken zal staan van compensatie van wat er niét is. Van dat grote gat in je leven.’
Terwijl je al zo’n gat kende.
‘Daar leek het ook verdacht veel op. Toen mijn ouders overleden, studeerde ik nog. In die tijd miste ik ook de aansluiting met anderen. Ik ging weleens mee uit. Dan stond ik te midden van al die vrolijke mensen te denken: ‘goh, wat hééft iedereen het hier toch naar zijn zin’. Ik kon er totaal geen deel van uitmaken.’
Wilde je een kind, of toch vooral familie?
Allebei. Ik wilde graag een kindje van ons samen. Niet als poging tot opvulling. Dat is onmogelijk. Ik denk dat we al deze stappen ook hadden gezet als mijn ouders nog geleefd hadden. Alleen waren zij er dan geweest om mij te steunen.’
Zijn naam stond tien jaar geleden al vast. ‘Ik vroeg aan mijn man: hoe zouden we onze zoon noemen? ‘Bern’, zei hij direct. Hij heeft veel met Zwitserland. En het betekent ‘beer’, een lieve en krachtige naam. Een maand voor de terugplaatsing stond ik voor het slapengaan op ons terras. Recht boven zee zag ik kraakhelder de Grote Beer. En ik dacht: bij de volgende terugplaatsing gaat het lukken. Dat wordt Bern, onze Grote Beer. Ik zag ’m in de sterren.’
Ze is tijdens haar zwangerschap vaak bang geweest dat het alsnog mis zou gaan. ‘Je raakt zo gewend aan slecht nieuws, aan de gedachte dat je per definitie aan de verkeerde kant van de statistieken staat. Voor elke echo was ik nerveus: nu gaan we vast horen dat hij dood is. Die angst is heel lang gebleven. Terwijl hij het elke keer heel goed bleek te doen.’
Was je ook nog bang dat het hebben van een kind uiteindelijk een grote teleurstelling zou kunnen zijn?
‘Dat zijn natuurlijk bijna verboden gedachten: straks vind ik het verschrikkelijk. Maar vanaf de eerste seconde hield ik van hem. Ik wist direct: ik ben er helemaal voor jou. Ik ben vanaf nu jouw allerveiligste plek op de wereld.’