‘M’n eigen hummeltje vasthouden; het is een diep en hardnekkig verlangen’
Door: NIENKE PLEYSIER
Marieke Poelmann (34) zag haar toekomst als moeder zo helder voor zich dat de visioenen soms wel herinneringen leken. Maar een kind krijgen bleek voor haar alles behalve vanzelfsprekend. ‘We zitten al drieënhalf jaar in een fertiliteitstraject. Ik ben moe van het hopen, het wachten, het verlangen. Van een leven dat geen richting neemt.’
Voor mij is het verlangen naar een kind heel basaal; een oergevoel. Als ik denk aan hoe het is om een kindje in mijn buik te dragen, voel ik het in mijn hart. Een klein hummeltje vasthouden, tegen je aanvoelen; het is een diep en hardnekkig verlangen. Wij waren een van de eersten van onze vrienden die stappen zetten om een gezin te starten. In de zomer van 2016 verruilden wij Amsterdam voor een huis aan zee. Dezelfde zomer trouwden we. Van het gemeentehuis in onze nieuwe woonplaats liepen we met alle gasten naar ons nieuwe huis waar we champagne dronken op de toekomst.
Vanaf het moment dat we dit huis kochten, zag ik ook ons kindje voor me. Een jongetje, met de ogen van mijn man en mijn haar. Ik zag voor me hoe hij het paadje naar de voordeur afdribbelde, hoe hij door onze woonkamer waggelde. Scenes zo scherp dat het net herinneringen leken. Inmiddels zijn we door bijna al onze vrienden ingehaald en zo ongeveer het enige stel zonder kinderen. We zijn ruim vier jaar bezig en zitten al drieënhalf jaar in een fertiliteitstraject, we zijn bijna aan het einde van wat we nog willen en kunnen doen. Ik ben ook moe van het hopen, het wachten, het verlangen. Van een leven dat geen richting neemt.
Maar behalve mijn basale verlangen naar een kind, speelt het gemis van mijn ouders ook een rol. In 2010 kwamen zij om het leven toen vlucht 771 van Afriqiyah Airways neerstortte vlak bij de Libische hoofdstad Tripoli. Er zijn nu al momenten dat ik mijn moeder terug hoor in de dingen die ik zeg, maar ik vermoed dat wanneer ik zelf moeder word, ik haar nog meer zal tegenkomen in mijzelf. Ik verlang er naar om door te geven wat ik zelf van mijn ouders heb meegekregen: de muziek van mijn moeder, de taal van mijn vader, hun oneindige vertrouwen en liefde. Maar ik zoek ook naar wat het betekent om op mezelf te staan. Wie ik ben, zonder ouders en zonder kinderen. Alleen en toch verbonden.
In 2020 was het tien jaar geleden dat ik mijn beide ouders verloor. Ze kwamen niet meer thuis van hun eerste grote reis buiten Europa, naar Zuid-Afrika. Het neerstorten van hun vliegtuig was het openingsitem van het journaal. Beelden van de brokstukken, de woestijn. Ineens was ik onderdeel van een nationale ramp. Voor het NRC schreef ik op 12 mei 2020 een stuk ter nagedachtenis aan de ramp en mijn ouders, waarin ik ook een paar alinea’s wijdde aan mijn eigen verlangen om moeder te worden en hoe dat maar niet lukte. Ik beschreef hoe ik mezelf een eiland in de tijd voelde: zonder generatie boven mij en niets onder mij. Naar aanleiding van dat verhaal kreeg ik ontzettend veel reacties. De meeste kwamen van vrouwen met een onvervulde kinderwens. Ook werd ik benaderd door een redacteur van uitgeverij Prometheus. Ze vroeg of ik mijn ervaringen in een boek wilde vangen, net als ik vijf jaar eerder deed naar aanleiding van het verlies van mijn ouders.
Nu, bijna twee jaar later, is dat boek er. Het is mijn rauwe, eerlijke verhaal. En ja, het voelt eng en kwetsbaar om dit de wereld in te sturen maar ik voel me gesteund door alle positieve reacties die ik destijds kreeg op mijn artikel. Vaak treden vrouwen pas naar buiten met hun vruchtbaarheidsproblematiek als het uiteindelijk toch is gelukt, of als ze echt vrede hebben met het gegeven dat het moederschap niet voor hen is weggelegd. Ik zit er nog midden in en ik vertel mijn verhaal nu al. Omdat dit voor mij de rauwe kern is van fertiliteitsproblematiek: het niet weten welke kant je leven opgaat. Het in de wachtstand staan. Bij alle keuzes die je maakt, je weer af te vragen, maar wat als ik dan zwanger ben? Ik ben het zo zat om die vraag in mijn hoofd te horen. Er is ook een hoop schaamte rondom het onderwerp. Het voelt voor veel vrouwen toch als falen wanneer het niet lukt om zwanger te worden. Alsof er iets mis met je is. Waartoe ben je op aarde? Om je voort te planten, wat als je daartoe niet in staat bent?
Het zou misschien makkelijker zijn om mijn verhaal te delen als we al wisten hoe het zou eindigen; met of zonder kinderen. Maar in dat niet weten, zit dus precies de pijn. Laat mij dat dan maar verwoorden. Ik heb dat destijds ook gedaan met het boek over het verlies van mijn ouders. Het voelde toen ook goed om mijn verdriet te kanaliseren, om iets te creëren, opdat het allemaal niet voor niks is geweest. Zo voelt het nu ook. Door mijn verhaal te delen, kan ik er tenminste iets mee doen en lijkt het wachten minder zinloos.
Mijn cyclus is altijd heel onregelmatig geweest; soms zitten er vijfendertig maar meestal vijfenveertig dagen tussen mijn menstruaties. Toen ik begin twintig was viel voor het eerst de naam PCOS, het syndroom waar ik aan zou lijden. PCOS staat voor polycysteus-ovariumsyndroom. Het belangrijkste kenmerk is dat er meer en vaak grotere eiblaasjes dan normaal in de eierstokken groeien. Deze blaasjes zijn met zovelen dat er geen duidelijke ‘winnaar’ naar voren komt, waardoor er meestal geen eisprong is. Mij werd destijds geadviseerd om de pil te gaan slikken om mijn cyclus te reguleren. En zodra ik een kinderwens zou hebben, konden we kijken naar ‘behandelmethodes’. Want de kans was groot dat ik moeilijk zwanger zou worden. En dat bleek dus ook zo te zijn.
Inmiddels hebben we er drieënhalf jaar van vruchtbaarheidsbehandelingen opzitten en is voor ons het einde van het traject in zicht. Na talloze hormoonbehandelingen die een eisprong moeten opwekken, na IUI, een behandeling waarbij zaadcellen ingebracht worden rondom de eisprong, na twee miskramen, hebben we nu de laatste stap genomen die we willen en kunnen nemen: ICSI; een uitgebreide vorm van IVF, waarbij de zaadcel in de eicel wordt gebracht en het embryo wordt teruggeplaatst. Voor deze behandeling worden er via een punctie eitjes geoogst; het liefst zo veel mogelijk.
Ter voorbereiding moest ik in 8 dagen tijd 14 hormooninjecties in mijn buik zetten. Bij de laatste injectie verloor ik het bewustzijn; mijn lichaam was op en dit was het zwaarste traject tot nu toe. Normaal gesproken heeft een vrouw iedere maand 1 eitje dat groot groeit; ik had er 27. Mijn buik was zo bol en opgezet en mijn lichaam voelde als een fabriek, waarmee ik de connectie kwijt was geraakt. Ik durf al lang niet meer op mijn lijf te vertrouwen. Er liggen op dit moment zes embryo’s in de vriezer van het UMC te wachten tot de eerste teruggeplaatst kan worden. We hebben nu tegen elkaar gezegd: als deze zes niet tot een kindje leiden, dan stoppen we.
Het is voor mijn man leidend hoe ik erin sta. Een gezin was ook altijd onderdeel van zijn toekomstbeeld, maar zijn wens om een kind te krijgen is toch anders dan die van mij. Het is minder basaal, minder lichamelijk ook. Voor hem zal het daarom misschien ook anders zijn om het straks wellicht los te moeten laten. Maar natuurlijk ben ik bang geweest dat hij mij ooit zou verlaten om het uitblijven van een kindje. Het leek mij belangrijk, maar ook doodeng, om hem die vraag ook daadwerkelijk te stellen. Tijdens onze vakantie op het Griekse eiland waar hij mij een paar jaar eerder ten huwelijk had gevraagd, vroeg ik het: ‘Heb je de afweging gemaakt of je ook de rest van je leven bij me wilt blijven als ik je geen kinderen kan geven?’ Ook al wist ik diep van binnen wel wat zijn antwoord zou zijn, toch klopte mijn hart in mijn keel. Maar voor Joost bestond er geen twijfel: zijn wens om een gezin te stichten is kleiner dan zijn wens om met mij te zijn. En inmiddels zijn we wel klaar om, mocht de ICSI op niets uitlopen, de controle over ons leven weer terug te pakken. Ik zeg weleens dat ik nu bijna meer verlang naar een definitief antwoord, een ja, of een nee, dan naar een kindje zelf. Dat klinkt misschien gek, maar de onzekerheid is slopend. En tegelijkertijd weet ik ook dat een definitief ‘nee’, ook weer een heel rouwproces met zich mee zal brengen. En dat ik dan echt afscheid moet gaan nemen van het beeld van ons als gezin.
Op zolder staat de wieg die mijn moeder voor mij bewaarde. De wieg waarin ik heb gelegen en later mijn kindje zou liggen. In die wieg ligt ook een pakje, ik bewaar het daar al jaren. Het pakketje is ongeopend, al sinds het tien jaar geleden op de mat viel. De inhoud vormt een schakel tussen mijn moeder en de moeder in mij. Ik kreeg het van de choreografe van de opera- en operettevereniging waar mijn moeder pianiste was. ‘Dit pakje kocht jouw moeder voor mij toen mijn zoon werd geboren. Ik geef het aan jou zodat wanneer jij moeder wordt, je iets hebt dat jouw moeder heeft uitgezocht.’ De tape waarmee het doosje dicht zit, begint aan de randen al te vergelen. Mijn intentie het niet te openen begon romantisch. Ik wilde het bewaren, het beschouwen als een cadeau uit het hiernamaals aan de toekomst. Nu weet ik niet wanneer ik het zal openen. Of ik het ooit zal openen.
In mijn boek schrijf ik brieven aan ons kind. Op die plek, in die vorm, durfde ik het. Maar in het echt, in het hier en nu, kan ik het me niet permitteren om die gevoelens er constant te laten zijn. Dat voelt simpelweg te kwetsbaar en ik sta het mezelf daarom niet toe om teveel hoop te hebben. Zo is er bij ICSI per terugplaatsing 25 tot 35 procent kans dat het tot een kindje leidt. Dat is best veel maar toch focus ik uit zelfbescherming meer op de kans dat het niet lukt.
Eén keer, in de zomer van 2020, toen mijn zwangerschapstest positief was en ik kortstondig zwanger was, heb ik al mijn gevoelens wel helemaal toegelaten; de blijdschap, het verheugen, het fantaseren. Ik kon het ook niet laten om het te delen met mijn vriendinnen. Het voelt alsof ik daar toen keihard voor ben afgestraft; ik had niet mogen denken dat het goed zou gaan, want na een week ging het toch mis. Die giftige, zwarte gedachten hebben denk ik te maken met het feit dat ik mijn ouders op zo’n bizarre manier ben verloren. Daardoor heeft mijn vertrouwen in het leven en dat het wel goed komt, een enorme deuk opgelopen. Het voelt voor mij veiliger om uit te gaan van het ergst denkbare scenario.
En aan de andere kant voel ik ook enorme levenskracht, een diepe drijfveer om er, hoe dan ook, iets moois van te maken. En weiger ik te accepteren dat mijn leven een opeenstapeling is van narigheid. Er is namelijk ook zoveel wel. Het ligt op de loer dat je verlangen naar iets wat er nog niet is, iets heel kostbaars wat er wel is, ten gronde richt. En dat zal ik nooit laten gebeuren. Want ik weet ook dat mijn man en ik samen een bijzonder en betekenisvol leven kunnen hebben als het ons niet gegeven is om een kindje te krijgen. Ondanks alles kan ik ’s ochtends wakker worden, hem in zijn ogen kijken en het gevoel hebben dat ik de loterij heb gewonnen.
In corona-tijd hebben we de gewoonte ontwikkeld om iedere ochtend het strand op te gaan, daar oefeningen doen en vervolgens de golven in te duiken. Wij samen, gedragen door het water. Op die momenten wordt het gevoel om samen op een eiland te staan, juist iets moois en bijzonders. We hebben net een bus gekocht, die we om aan het bouwen zijn tot camper. Daar willen we graag de wereld mee in, nog meer reizen, nog meer ontdekken. Enerzijds lonkt de wereld dus, anderzijds is het thuis ook goed. We hebben twee katten en een fijn huis dat we volledig hebben verbouwd naar onze wensen. Soms zitten we tegenover elkaar op de bank, de katten tussen ons in, en voelt het niets minder dan compleet.’
Dit artikel verscheen in JAN Magazine 4, april 2022.