Geen ouders, geen kinderen
Haar ouders kwamen om bij de vliegramp in Tripoli en de kans is groot dat ze nooit moeder zal worden. MARIEKE POELMANN (34) zoekt in Een eiland in de tijd naar de betekenis van het leven zonder ouders, zonder kinderen. ‘Het ergst denkbare is al eerder gebeurd, waarom zou dit wel goedkomen?’
Er staat een lege wieg op zolder. Veilig verborgen achter een houten schot dat ik af en toe een stukje opzijschuif. Ik kijk voorzichtig, beschaamd. Als je iets te graag wil, krijg je het niet. En als je iets niet wil, belandt het op zolder.
‘Weet je zeker dat je ’m niet wilt hebben?’ vroeg mijn moeder. Ze keek me indringend aan. Mijn ouders gingen verhuizen. Weg uit het huis waar ik opgroeide, op naar het huis waar ze oud hadden moeten worden. Ik was negentien en stond op het punt voor een jaar naar Parijs te vertrekken.
‘Jullie hebben er alle drie in gelegen,’ zei ze veelbetekenend. Ik knikte en wierp een blik op het gevlochten bamboe, de witte stof met kleine blauwe bloemetjes. Het idee van een baby was nog te ver weg om iets bij de wieg te voelen, anders dan een lichte afkeur voor de jarentachtig-esthetiek.
‘Ik weet het niet,’ zei ik naar waarheid. ‘Kun je ’m niet op Marktplaats zetten?’
Ze deed het niet. Het voelt als een dooddoener om te zeggen dat ik haar daar dankbaar voor ben. Ik had gelukkig geen idee dat ik een paar jaar later mijn beide ouders zou moeten begraven.
In Parijs kwam ik erachter dat kinderen krijgen niet vanzelf zou gaan. In een statig pand in de wijk Belleville nam ik voor het eerst plaats in de stijgbeugels van een gynaecoloog. Achter een Chesterfield-sofa en een notenhouten bureau stond De Stoel. Ik knipperde kort met mijn ogen. Het voelde misplaatst, luguber bijna. Als een martelwerktuig in een dure woonkamer.
‘Asseyez-vous,’ zei docteur. Ik nam plaats op een normale stoel aan de andere kant van zijn bureau. Met mijn vwo-Frans en vier maanden Parijs deed ik mijn best om de krampen te beschrijven.
‘En hoe is uw menstruatie?’
Ik haalde mijn schouders op en vertelde dat ik al een halfjaar niet meer ongesteld was geweest. Daarvoor was ik zes jaar lang aan de pil. Hij krabbelde iets op een notitieblok en stond op. Met een joviaal armgebaar nodigde hij me uit in De Stoel. Vertwijfeld keek ik om me heen. Moest ik hier mijn broek laten zakken?
Docteur keek me begripvol aan en leidde me naar een ouderwets kamerscherm van geplooide zijde waarachter ik me om kon kleden. Het had iets potsierlijks, je uitkleden achter een scherm om vervolgens in je blote flamoes door de spreekkamer te stiefelen.
Docteur dimde het licht. Eenmaal in De Stoel keek ik toe hoe hij een flubberend condoom om een dildovormig apparaat schoof.
‘Vous avez des cystes, dans les ovaires.’
Docteur wees naar het scherm waarop ik voor het eerst een rondleiding kreeg door mijn eigen reproductieve organen. Op links passeren we nu de eierstokken, dus houd uw camera’s gereed.
Ik keek naar een constellatie van doorzichtige bollen, de drie grootste namen de vorm van Mickey Mouse aan; een grote cirkel met twee net iets kleinere erboven. Docteur zoomde weer uit, er verschenen nog een stuk of vijf rondjes in beeld.
‘C’est grave?’ vroeg ik licht gealarmeerd. Of het ernstig was.
‘Pas forcement’ antwoordde Docteur. Niet per se.
‘U kunt zich weer aankleden,’ sloot hij de tour af.
Als souvenir kreeg ik een afdruk van Mickey Mouse mee naar huis. De rekening moest ik ter plaatse voldoen, een fooi voor de gids leek me niet nodig.
De vele, vergrote eitjes in mijn eierstokken bleken op PCOS te duiden: polycysteus-ovariumsyndroom. Bij vrouwen met PCOS groeien er meerdere eiblaasjes in de eierstokken waardoor er vaak geen eisprong plaatsvindt. Voor een eisprong is namelijk één ‘winnaar’ nodig; een eiblaasje dat tot grootste uitgroeit, en bij PCOS is de concurrentie moordend. Letterlijk; het draait je kansen om via de natuurlijke weg een kindje te krijgen grotendeels de nek om. Geen eisprong betekent geen mogelijkheid tot bevruchting. Op twintigjarige leeftijd nam ik het bericht van de Franse arts ter kennisgeving aan. Ik bezocht een Nederlandse gynaecoloog voor een second opinion en kreeg dezelfde diagnose. Mijn ouders reageerden ieder op hun eigen manier op het nieuws. Mijn vader viel stil, mijn moeder compenseerde dat door talloze vragen op mij af te vuren. Even later vond ik haar tussen mijn oude babyspullen, in tranen. Ik troostte haar, maar voelde er zelf weinig bij. Ik had nog geen actieve kinderwens en was ervan overtuigd dat er tegen die tijd wel een oplossing zou zijn.
Dat klopte, er bleek een arsenaal aan medicatie beschikbaar om een eisprong op te wekken. Zwanger worden en blijven, bleek een ander verhaal. Eenmaal gelukkig getrouwd en dertig jaar oud, was er ruimte voor een kind in mijn leven. Na bijna een jaar proberen om op natuurlijke wijze in verwachting te raken, kreeg ik een vroege miskraam. Mijn Amsterdamse gynaecoloog geloofde niet dat ik daadwerkelijk zwanger was geweest, maar stemde desondanks in met het starten van een vruchtbaarheidsbehandeling.
Bij de eerste ronde hormoonpillen voelde het alsof ik eindelijk een eerlijke kans kreeg. Ik was hoopvol, ik had gelezen dat het gebruik van Clomid bij 75 procent van de vrouwen binnen drie maanden tot een zwangerschap leidde. Elke maand bouwde de hoop zich in mij op, om steeds weer te worden afgebroken, synchroon aan het slijmvlies in mijn buik.
Pillen werden spuiten, maanden werden jaren. De pogingen tot bevruchting verplaatsten zich van onze slaapkamer naar verschillende ziekenhuizen om uiteindelijk in het laboratorium te eindigen. Ergens diep in het UMC staan nu mijn laatste beetjes hoop in de ijskast. Een ICSI-behandeling is onze laatste kans op een kind, in de hoop op een dag te kunnen zeggen: je bent verwekt in een laboratorium ver van je vader en moeder, maar geschapen door de wetenschap, in de wetenschap dat je meer dan gewenst bent.
Soms spreek ik in stilte een ooievaar toe. Ik geef ons adres en kijk toe hoe hij de andere kant op vliegt. Met elke mislukte cyclus, miskraam en negatieve zwangerschapstest neem ik afscheid van een beeld van een kind dat in mijn hoofd en hart al werkelijkheid is. Dat gevoel van verlies lijkt gek genoeg op de rouw om twee ouders die ik daadwerkelijk heb gehad.
Mijn vader en moeder kwamen niet meer thuis na een vakantie in Zuid-Afrika. Hun vliegtuig stortte op 12 mei 2010 neer in Tripoli, Libië. Door een fout van de piloot, beperkt zicht en een mislukte doorstart, eindigden 103 levens in het woestijnzand naast de landingsbaan. Ik was 22, maar voelde me vier en veertig jaar tegelijkertijd. Nog steeds mis ik de humor en scherpte van mijn vader, zijn grote warme hand om die van mij. Nog altijd kan ik mijn moeders’ pianospel horen, haar vertrouwde geur van dagcrème, parfum en thuis oproepen. Ik mis de plek waar ik altijd naartoe terug mocht keren.
Geen ouders en geen kinderen voelt op slechte momenten alsof ik zweef tussen verleden en verlangen. Beide zijn niet tastbaar genoeg om me aan vast te houden, dus hang ik in het luchtledige. Ik voel me een stuk land dat aan alle kanten afbrokkelt, stuurloos dobberend op open zee. Een eiland in de tijd. Omringd door niets dan water, blijf ik zoeken naar vaste grond om mijn heden en verleden met elkaar te verbinden. De zichtlijn is beperkt en de horizon verschuift. Ik weet niet wat erachter ligt. Ik kijk op dit moment niet verder vooruit dan de volgende cyclus, het komende jaar.
Ruim vier jaar bevinden mijn man en ik ons nu in de wachtkamer van nieuw leven. Mijn vertrouwen in een goede afloop is door het verlies van mijn ouders beschadigd. Het ergst denkbare is al eens eerder gebeurd, waarom zou dit wel goedkomen? De onzekerheid van het wachten brengt me aan het wankelen; het leven overkomt ons niet meer, en bijna alles staat in het teken van het reiken naar iets dat zich overduidelijk niet laat dwingen. Van loslaten is geen sprake, nog niet althans. Als ik nu opgeef, ben ik bang dat we over tien jaar spijt krijgen. Er zijn immers nog medische mogelijkheden. Toch verlangen we inmiddels bijna meer naar een definitief antwoord dan naar een kind, een duidelijke richting in plaats van stilstand.
Een fertiliteitstraject beheerst je agenda, je lichaam, je geest en je relaties. Het voelt alsof we de boot missen, terwijl we als eerste aan de kade stonden met een kaartje. Onze vrienden en kennissen gaan een voor een aan boord en verdwijnen soms uit het zicht. Waar je vroeger vanaf school of studie jarenlang samen opliep, lopen de levens nu uiteen. Een gezinsleven is intensief en kinderen vragen de volle aandacht. We begrijpen het, maar missen de aansluiting die we ooit hadden, het gevoel onderdeel uit te maken van een groter geheel, een voorwaartse beweging.
Toch is er ook veel wel. Ons leven samen, onze liefde voor elkaar. We staan samen op dit eiland en vullen het met alles wat ons gelukkig maakt. We reizen, zoeken de natuur op, zwemmen ’s ochtends in de zee. We dansen met dichte ogen, overladen onze katten met liefde, houden ons vast aan elkaar. Er is ruimte voor onze dromen en verlangens, anders dan die van een klein jongetje of meisje met zijn blik en mijn haar.
Ik schrijf, en daarmee zet ik de werkelijkheid om in een weg vooruit. Door boeken te schrijven, breng ik iets voort dat groter is dan mijzelf. Ooit kreeg ik de opmerking dat het vreemd is dat ik ook kinderboeken schrijf, terwijl ik zelf geen kinderen heb. Het zette me aan het denken. Het schrijven van mijn eerste kinderboek bracht me juist terug naar mezelf, naar het kind dat troost haalt uit de vriendschap met een kat, het kind dat het gelukkigst is als ze verhalen mag delen.
Met het boek dat ik nu heb geschreven, Een eiland in de tijd, hoop ik invoelbaar te maken dat de weg naar het stichten van een gezin niet vanzelfsprekend is. Ik hoop dat vrouwen in vergelijkbare situaties zich gesteund en gezien voelen. Daarom draag ik het boek op hen, aan alle vrouwen die denken dat ze het gewicht van een lege buik alleen moeten dragen. Je bent niet alleen, velen zoals ik staan naast je.
Dit artikel verscheen in Mezza magazine van zaterdag 12 en zondag 13 maart 2022.